4 november 2025
Onderzoek naar verhoogd risico op trombose bij alvleesklierkanker
Specifiek eiwit blijkt belangrijk
Het LUMC en Amsterdam UMC bundelden de krachten om te achterhalen waarom mensen met alvleesklierkanker een groter risico op trombose hebben. Daarvoor werden bloed en tumoren van patiënten onderzocht. Het onderzoek van senior researcher dr. Jeroen Buijs en hoogleraar Trombose en Hemostase prof.dr. Henri Versteeg (LUMC) en internist vasculair geneeskundige dr. Nick van Es (Amsterdam UMC) werd gesteund door de Trombosestichting.
Mensen met alvleesklierkanker hebben een kans van tien tot twintig procent op het ontwikkelen van trombose in de eerste zes maanden na hun diagnose. Bij veel kankersoorten ligt dat risico tussen de drie en vijf procent. ‘We begrijpen nog onvoldoende waarom trombose zo vaak voorkomt bij patiënten met alvleesklierkanker,’ stelt Van Es. ‘Om daar een antwoord op te vinden, hebben we gekeken naar het bloed en naar de tumoren van patiënten met deze soort kanker.’
Waar waren jullie naar op zoek?
Van Es: ‘We onderzochten of er bepaalde eiwitten zijn die specifiek voorkomen in het bloed of het weefsel van patiënten met alvleesklierkanker. Bij patiënten die geopereerd werden, analyseerden we een klein stukje van de tumor. Daarbij hebben we specifiek naar het ribonucleïnezuur (RNA) gekeken. Simpel gezegd vervoert het RNA genetische informatie vanuit het DNA naar de fabriekjes in het lichaam die eiwitten maken. We hebben de tumoren van tachtig patiënten onderzocht en gekeken of we verschillen konden vinden in welke eiwitten er werden gemaakt, en in welke hoeveelheden, tussen patiënten die wel en patiënten die geen trombose kregen.’
Wat was de uitkomst?
Versteeg: ‘Eén eiwit lijkt belangrijk te zijn: interleukine-33, ofwel IL-33. We hebben in ons laboratorium in Leiden uitgezocht wat dit eiwit doet in relatie tot de cellen die betrokken zijn bij de groei van kanker. Waaronder de kankercellen zelf, maar ook de zogeheten endotheelcellen, die de binnenkant van een bloedvat bekleden en zorgen dat het bloed vloeibaar blijft. We hebben gezien dat als je IL-33 aan kankercellen geeft, dat er niet zo heel veel gebeurt. Als je het eiwit aan bloedvatwandcellen blootstelt, gebeuren er wel interessante dingen. Er worden in die bloedvatwandcellen dan eiwitten gemaakt die betrokken zijn bij bloedstolling. Een van die eiwitten is weefselfactor (tissue factor), eigenlijk de aan- en uitknop van de bloedstolling. Onder normale omstandigheden maken bloedvatwandcellen dit eiwit niet aan, maar door de aanwezigheid van IL-33 wel.
Diep-veneuze trombose bij kankerpatiënten vindt vooral plaats op afstand van de tumor. Wat we denken is dat IL-33 in de tumor wordt aangemaakt, daarna aan het bloed wordt afgegeven en aan de wandel gaat, om elders in het lichaam bloedvatwandcellen te stimuleren om die aan- en uitknop van de stolling aan te maken. Op die plek kan zich een bloedpropje ontwikkelen.’
Werd dit eiwit ook teruggevonden in het bloedonderzoek?
Van Es: ‘Nee, maar dat komt ook omdat we niet naar dit specifieke eiwit zochten. Toen we het bloedonderzoek gingen doen, kenden we de resultaten van het RNA-onderzoek nog niet. We maakten een selectie van ongeveer honderdvijftig eiwitten, waarvan we de aanwezigheid en eventuele hoeveelheid konden meten. Dat gebeurde met een nieuwe techniek die in Leiden veel wordt gebruikt en waarvoor je maar een druppeltje bloed nodig hebt: proteomics. Nu we weten dat juist IL-33 een rol kan spelen, kunnen we gerichter gaan kijken of dit ook in het bloed terug te vinden is van alvleesklierkankerpatiënten en of zij binnen zes maanden trombose ontwikkelen of niet.’
Zijn er nog meer vervolgstappen?
Versteeg: ‘Zeker. We hebben de mogelijke werking van IL-33 alleen in eenvoudige modellen onderzocht, door bloedvatwandcellen in een kweekschaaltje bloot te stellen aan IL-33 en te kijken wat er gebeurt. De vraag is natuurlijk of in een menselijk lichaam hetzelfde gebeurt. We willen het nu verder gaan onderzoeken in de zogenoemde organen-op-chip modellen. Daarbij maken we een bloedvat na en creëren in het lab een situatie zoals die ook in een mens gebeurt. Dus met stromend bloed of bloedplasma en met reservoirs met tumorcellen. Daar kunnen we dan IL-33 aan toevoegen en kijken of dat ervoor zorgt dat er een bloedprop ontstaat. Nog verder vooruitkijkend zou je, als IL-33 inderdaad een belangrijke rol speelt, kunnen nadenken over een therapie waarbij je IL-33 probeert weg te vangen uit het bloed.’
Hoe belangrijk was de steun van de Trombosestichting?
Van Es: ‘Vanuit het Amsterdam UMC leidde promovendus Vincent Lanting een groot deel van het onderzoek. We konden hem alleen betalen dankzij de beurs van de Trombosestichting. En zonder Vincent hadden we deze onderzoeken niet kunnen doen.’
Met uw gift maakt u een groot verschil!
Draag ook bij aan een toekomst zonder trombose. Steun onderzoek naar een betere behandeling van trombose en betere medicijnen om trombose te behandelen en te voorkomen.
Stop de prop. Stop trombose.
                            
					                
									
																		